Obiter dictum: de ‘overweging ten overvloede’

19 oktober, 2021

1 inleiding

1.1

Rechters beslissen over geschillen die aan hen worden voorgelegd. Advocaten proberen die beslissingen toe te passen op andere geschillen om daarmee de juridische positie van hun cliënten beter te kunnen inschatten.

1.2

Het komt hoogst zelden voor dat een rechter zich laat verleiden om een oordeel te geven dat geen rechtstreeks verband heeft met het geschil dat hem is voorgelegd. Een rechtsoverweging ten overvloede dus. In het latijn: een Obiter dictum.

1.3       Hoge Raad 24 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1351

In dit arrest heeft de Hoge Raad een rechtsoverweging ten overvloede gegeven die van groot belang is voor de positie van de omzetbelastingplichtige die een suppletieaangifte heeft gedaan. Hierna zal ik nader op deze rechtsoverweging ten overvloede ingaan. De beslissing over het geschil in deze zaak (samengevat: overschrijding van de redelijke termijn) laat ik verder onbesproken nu deze minder interessant is.

2          De verplichting tot het doen van suppletieaangiften omzetbelasting

2.1       Juridisch kader

Wanneer een belastingplichtige vaststelt dat hij over de afgelopen vijf jaar een onjuiste of onvolledige aangifte omzetbelasting heeft gedaan, is hij op grond van art. 10a van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (hierna: AWR) en art. 15, lid 1, van het Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting, verplicht door middel van een suppletieaangifte alsnog de juiste en volledige inlichtingen en gegevens of aanwijzingen te verstrekken.[1] Die suppletieaangifte dient te worden gedaan voordat de inspecteur bekend is of bekend zal worden met de onjuistheid en onvolledigheid.[2] Bovendien dient de suppletieaangifte zo spoedig mogelijk te geschieden op de door de inspecteur voorgeschreven wijze.[3]

2.2      Beboetbaar feit

Indien niet of niet tijdig een suppletieaangifte wordt gedaan is dat een overtreding[4] die bij opzet op grove schuld beboetbaar is tot maximaal 100% van het bedrag van de niet of te late gedane suppletie.[5]

2.3      De praktijk

In praktijk blijkt vaak dat bij het samenstellen van de jaarrekening en de controles die in dat proces plaatsvinden, dat eerder te weinig omzetbelasting is aangegeven en afdragen. Mitsdien heeft de belastingplichtige dan de verplichting tot het indienen van een suppletieaangifte.

3.         Waarborgen uit het Europees Verdrag van de rechten van de Mens (hierna: EVRM)

3.1       Inleiding

De nakoming van de verplichting tot het doen van suppletieaangiften houdt in feite een erkenning in dat eerder ingediende aangiften onjuist zijn. Die erkenning zou er toe kunnen leiden dat de inspecteur alsnog over de eerder gedane onjuiste aangiften een bestuurlijke boete kan opleggen. Dat staat op gespannen voet staan met de waarborgen uit het EVRM. Art. 6 van het EVRM behelst immers de waarborg dat niemand kan worden gedwongen mee te werken aan zijn eigen veroordeling, het zogenaamde nemo-teneturbeginsel.

3.2      Het oordeel van de Hoge Raad (ten overvloede)

3.2.a   Met betrekking tot de verplichting tot het doen van een suppletieaangifte

De Hoge Raad leidt uit de jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) af dat het nemo-teneturbeginsel er niet aan in de weg staat dat de belastingplichtige de juiste informatie dient te verschaffen. Wanneer de belastingplichtige dat niet of niet tijdig doet kan hij dus daarvoor worden beboet.

3.2.b   Met betrekking tot de beboeting inzake de eerder gedane onjuiste aangiften

De Hoge Raad is van oordeel dat de suppletieaangifte naar zijn aard moet worden aangemerkt als materiaal dat afhankelijk is van de wil van de belastingplichtige. Op grond van vaste jurisprudentie van het EHRM mag deze informatie niet worden gebruikt als bewijs voor een beboetbaar of strafbaar feit.

3.2.c    Conclusie

De verplichting tot het doen van een suppletieaangifte kan er dus niet toe leiden dat de daarmee gecorrigeerde en dus eerder onjuiste belastingaangiften, bestuursrechtelijk of strafrechtelijk beboet kunnen worden.[6]

4          Slot

De belastingplichtige blijft dus verplicht tot het doen van suppletieaangiften en loopt daarover onder omstandigheden ook het risico op een bestuurlijke boete.[7] De belastingplichtige loopt geen risico op bestuursrechtelijke en strafrechtelijke boeten ter zake van de eerdere aangiften die met de suppletieaangifte zijn gecorrigeerd.

Mr. Eugène J.M. Rosier

Advocaat-belastingkundige

 

 

[1] Een dergelijke verplichting geldt ook voor bepaalde verbeteringen van de aangiften loonbelasting, inkomstenbelasting en successierechten.

[2] art. 15, lid 2, van het Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting.

[3] art. 15, lid 3, van het Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting.

[4] art. 15, lid 4, van het Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting.

[5] Art. 10a, lid 3, AWR.

[6] In de literatuur wordt wel gesteld dat er nog een lage verzuimboete (art. 67c van de AWR) vanwege te late betaling zou kunnen worden opgelegd. Ik betwijfel dat.

[7] Over het antwoord op de vraag of het niet doen van een suppletieaangifte ook kan leiden tot een strafrechtelijke veroordeling is er thans wisselende lagere jurisprudentie voorhanden: geen strafrechtelijke veroordeling, zie: ECLI:NL:RBOVE:2018:5084 en ECLI:NL:GHSHE:2018:2879. Wel een strafrechtelijke veroordeling, zie: ECLI:NL:GHARL:2017:955, ECLI:NL:RBOVE:2016:2901 en ECLI:NL:RBOBR:2016:5247.

Rechters zijn geen wetgevers. Zij kunnen zich alleen gezaghebbend uitlaten ter motivering van hun oordeel. Een voorbeeld.

Was dit artikel nuttig?

Wij bespreken graag uw persoonlijke situatie tijdens een vrijblijvende kennismaking met een voor uw situatie relevante specialist.

Een van onze adviseurs neemt binnen uiterlijk één werkdag contact met u op om samen een afspraak in te plannen