Strafrechtelijke inbeslagname bij verschoningsgerechtigden

03 oktober, 2023

Artsen en zorginstellingen ontvangen steeds vaker vanuit politie/justitie de vraag naar medische dossiers. Tijdens de opsporingsfase kunnen medische gegevens namelijk een belangrijke bron van informatie zijn. Strafrechtelijke inbeslagname van medische gegevens(dragers) leidt tot vragen over de verhouding tussen het medisch beroepsgeheim en het verschoningsrecht enerzijds en waarheidsvinding anderzijds.

De Hoge Raad heeft in een beklagzaak die aanhangig is gemaakt door een ziekenhuis uitspraak gedaan over deze verhouding.

 

De feiten

Een driejarige peuter wordt met spoed opgenomen in het ziekenhuis, waar een hoge concentratie GHB wordt aangetroffen in zijn bloed. De artsen vermoeden dat er sprake is van kindermishandeling en maken daar een melding van bij een vertrouwensarts van Veilig Thuis. Daarop start de politie een strafrechtelijk onderzoek. De moeder van de peuter wordt aangemerkt als verdachte van poging tot doodslag dan wel zware mishandeling van de peuter.

In het kader van het strafrechtelijk onderzoek vordert het Openbaar Ministerie bij het ziekenhuis (een deel van) het medisch dossier van de peuter. Het ziekenhuis weigert om de medische stukken aan het Openbaar Ministerie te overleggen en beroept zich op het verschoningsrecht. De rechter-commissaris is van oordeel dat er in dit geval sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin het belang van de waarheidsvinding prevaleert boven het beroepsgeheim. Het ziekenhuis voert hiertegen verweer bij de rechtbank. Samengevat stelt het ziekenhuis dat het Openbaar Ministerie ook op andere manieren aan de gewenste informatie kan komen en er dus geen noodzaak bestaat om het verschoningsrecht te doorbreken. De rechtbank oordeelt, in lijn met de beslissing van de rechter-commissaris, dat er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het (afgeleid) verschoningsrecht rechtvaardigen. Tegen deze beslissing van de rechtbank is het ziekenhuis in cassatie gegaan.

 

Het oordeel van de Hoge Raad

In de eerste plaats herhaalt de Hoge Raad, met een verwijzing naar een van haar eerdere uitspraken (ECLI:NL:HR:1999:ZD7280), dat het verschoningsrecht van de arts in zoverre niet absoluut is dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt – ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap hem als zodanig is toevertrouwd – moet prevaleren boven het verschoningsrecht.

In de tweede plaats benadrukt de Hoge Raad dat niet in een algemene regel valt samen te vatten welke omstandigheden als ‘zeer uitzonderlijk’ moeten worden aangemerkt. Volgens de Hoge Raad zijn er wel twee factoren die een rol kunnen spelen bij die afweging, namelijk:

 

a. Is er sprake van een ernstig delict?

b. Kunnen de gegevens niet op een andere manier worden verkregen?

 

Indien zou worden geoordeeld dat waarheidsvinding prevaleert, dan dient wel in aanmerking te worden genomen dat de inbreuk op het verschoningsrecht hoe dan ook niet verder mag gaan dan strikt noodzakelijk is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat er in dit geval sprake was van “zeer uitzonderlijke omstandigheden”. Dit oordeel had zij gebaseerd op de volgende omstandigheden: (i) er is sprake van een verdenking van een ernstig strafbaar feit ten aanzien van een zeer jong kind, (ii) in het bloed van de peuter is een aanzienlijke hoeveelheid GHB aangetroffen en in de slaapkamer van de verdachte is een flesje GHB aangetroffen, (iii) de gevorderde gegevens hebben alleen betrekking op de opname van de peuter, (iv) de forensische arts heeft de gevorderde gegevens nodig om te beoordelen hoeveel GHB precies is aangetroffen in het bloed van de peuter en welke gevaren dat met zich bracht, en (v) deze gegevens kunnen niet op een andere manier worden verkregen. De rechtbank heeft in het kader van de omstandigheden onder (iv) en (v) naar aanleiding van mededelingen van het Openbaar Ministerie aangenomen dat de informatie die zij reeds onder zich heeft (verkregen van onder andere Veilig Thuis) niet volstaat voor het forensisch onderzoek.

Volgens de Hoge Raad is de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, niet tot een onjuiste rechtsopvatting gekomen. Hiermee bevestigt de Hoge Raad dat zij ook van oordeel is dat hier kan worden gesproken van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het afgeleid verschoningsrecht van het ziekenhuis rechtvaardigen.

 

Conclusie

De rechter kan dus in gevallen waarin er sprake is van een verdenking van een ernstig strafbaar feit, zoals hier het geval was, tot de conclusie komen dat het medische beroepsgeheim dient te wijken voor waarheidsvinding. Uit deze uitspraak blijkt opnieuw dat de omstandigheden per geval doorslaggevend zijn bij het maken van de afweging. Thuis Partners Advocaten begrijpt goed dat het voor een zorgverlener lastig kan zijn om zelf die afweging hierin te maken. De risico’s voor een zorgverlener zijn namelijk groot: hij kan wegens schending van het beroepsgeheim zowel tuchtrechtelijk als strafrechtelijk worden aangesproken.

 

Heeft u vragen over schending van uw medisch beroepsgeheim? Wendt u zich dan tot een van onze specialisten. Wij denken graag met u mee.

De risico’s voor een zorgverlener zijn groot: hij kan wegens schending van het beroepsgeheim zowel tuchtrechtelijk als strafrechtelijk worden aangesproken.

Geschreven door
S.Z.A.
Sarah Zoroufi Azar

Was dit artikel nuttig?

Wij bespreken graag uw persoonlijke situatie tijdens een vrijblijvende kennismaking met een voor uw situatie relevante specialist.

Een van onze adviseurs neemt binnen uiterlijk één werkdag contact met u op om samen een afspraak in te plannen