De zoon van klager meldt zich bij zorginstelling X voor geestelijke gezondheidszorg. Hij wordt gezien en behandeld door psycholoog A en indien deze op vakantie gaat ook door psycholoog B. De zoon van klager pleegt suïcide tijdens de vakantie van psycholoog A. Psycholoog B weet vervolgens niet goed hoe te handelen in deze situatie en vraagt hulp aan een collega. Psycholoog A en B voeren samen enkele weken later een gesprek met klager, maar houden vervolgens per e-mail een vervolggesprek af omdat een tweede gesprek volgens hen niet zinvol is, alles is gezegd wat er gezegd kon worden en de zienswijze van klager is gehoord.
Bovenstaande situatie was reden voor klager om een klacht in te dienen tegen zowel psycholoog A als psycholoog B bij het regionaal tuchtcollege voor de gezondheidszorg. Tegen de beslissing van het regionaal tuchtcollege is beroep ingesteld door alle partijen, maar de beslissing van het regionaal tuchtcollege is overeind gebleven. In dit artikel wordt de behandeling van deze tuchtrechtelijke uitspraken beperkt tot de vraag die gesteld is in de titel van dit artikel. Heeft u interesse in de volledige uitspraken, dan kunt u die hier en hier teruglezen.
De nazorg door deze psychologen bestond er dus uit dat zij 20 dagen na de suïcide van de zoon een gesprek zijn aangegaan met klager. Daarna hebben zij als het ware de deur voor klager dichtgegooid en een vervolggesprek afgehouden. Tijdens de behandeling van de tuchtrechtelijke klacht heeft psycholoog B aangegeven na de melding van suïcide contact te hebben opgenomen met een collega over hoe hij in zo’n situatie moest handelen. Op aangeven van die collega heeft psycholoog B contact opgenomen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGJ).
Het regionaal tuchtcollege heeft de psychologen er in haar uitspraak op gewezen dat in een ernstige situatie zoals suïcide, het op de weg van de psychologen had gelegen om meer moeite te doen dan wel op andere wijze navraag te doen bij collegae of bij de beroepsvereniging naar de voor hen geldende professionele normen. Een telefoontje met de IGJ is daarvoor onvoldoende. Tevens heeft het college de psychologen gewezen op het bestaan van de voor de beroepsgroep geldende ‘Multidisciplinaire richtlijn diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag’. Op basis van die richtlijn hadden de psychologen de volgende concrete stappen moeten ondernemen:
- Direct na de suïcide informeren en opvang organiseren voor onder andere familieleden;
- Binnen 6 weken na de suïcide met familieleden en de medebehandelaar reconstrueren van de suïcide; en
- Binnen enkele weken of maanden na de suïcide consolideren (organiseren van opvang, zorg voor nabestaanden met een expliciete hulpvraag en of problemen bij de verliesverwerking).
Dat de eerste stap door de psychologen is uitgevoerd en op welke wijze, is gesteld nog gebleken tijdens de procedure. Het college komt dan ook tot het oordeel dat de psychologen in ieder geval de opvang van de familieleden hebben nagelaten. Dit valt hen tuchtrechtelijk te verwijten.
Daarnaast staat vast dat stap 2 in zijn geheel niet is uitgevoerd. Sterker nog, de psychologen hebben in deze fase de deur richting klager dichtgeslagen door een vervolggesprek met klager af te houden. Er is evenmin een alternatief voor goede nazorg aangeboden. Het college oordeelt daarover:
“Dat verweerder kennelijk moeite had met de emoties en beschuldigingen van klager (en zijn ex-echtgenote) tijdens het eerst gesprek, mocht geen reden zijn een vervolggesprek te weigeren. Juist van een (ervaren) psycholoog mag worden verwacht dat deze begrip heeft voor de emoties (zoals boosheid en machteloosheid) van iemand in de positie van klager en dat hij daarmee om weet te gaan. Klager had recht op juiste nazorg. Verweerder had de therapeutische plicht om klager te begeleiden. De wijze waarop verweerder het gesprek met klager uit de weg is gegaan, overschrijdt de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Dit rekent het college verweerder zwaar aan.”
Tot een begin van stap 3 is het in zijn geheel niet gekomen. Dat is aan de psychologen te wijten en daarmee hebben zij de kans onbenut gelaten om klager met het gebeurde in het reine te laten komen.
Het regionaal tuchtcollege komt tot het oordeel dat de nazorg aan klager fors onder de maat was. De klacht wordt op dat onderdeel aldus gegrond verklaard en dat levert een berisping op voor de psychologen. Bij het bepalen van deze maatregelen heeft het college er rekening mee gehouden dat de psychologen tijdens de zittingen geen inzicht hebben getoond in het onjuist ene inadequate van hun handelen, noch het besef hadden dat zij anders hadden kunnen en moeten optreden.
Psycholoog B voert in beroep nog aan dat niet hij maar zijn collega, psycholoog A, verantwoordelijk was voor de nazorg aan klager als hoofdbehandelaar van diens zoon. In dat betoog gaat het Centraal Tuchtcollege niet mee. De psychologen hebben ervoor gekozen enkele weken na de suïcide samen het gesprek aan te gaan met klager waardoor zij samen (mede)verantwoordelijk waren voor een juiste invulling van de aan klager verleende nazorg.
Van een psycholoog mag worden verwacht dat deze begrip heeft voor emoties en dat hij daarmee om weet te gaan.