Het probleem
Zieke werknemers die op initiatief van de werkgever, na 104 weken loondoorbetaling, worden ontslagen, hebben recht op een transitievergoeding. Als gevolg hiervan is een hardnekkig probleem ontstaan dat bij zieke werknemers voor veel onzekerheid zorgt: het zgn. slapende dienstverband. Dit houdt in dat werkgevers bewust het dienstverband na twee jaar ziekte in stand houden, zulks met de bedoeling geen transitievergoeding te hoeven betalen.
Een slapend dienstverband is mogelijk onfatsoenlijk, maar niet ontoelaatbaar
Over de wenselijkheid van slapende dienstverbanden is een maatschappelijk debat gaande. Diverse keren is de Minister om uitleg gevraagd. De Minister heeft verklaard:
“Als de enige reden voor het onbetaald in dienst houden van een werknemer is het niet willen betalen van een transitievergoeding dan getuigt dat in mijn ogen niet van fatsoenlijk werkgeverschap”.
De Minister wees er echter ook op, dat een werknemer zich tot de rechter kan wenden indien hij van mening is dat zijn werkgever zijn verplichtingen niet nakomt en dat indien de rechter vervolgens tot de conclusie komt dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever aanspraak bestaat op de transitievergoeding.
De gang naar de rechter biedt de werknemer echter weinig soelaas. Tot de dag van vandaag is de lijn in de rechtspraak dat het enkel in dienst houden van een werknemer om een transitievergoeding te ontlopen geen verwijtbaar handelen van de werkgever oplevert. Een aantal voorbeelden zijn hieronder weergegeven:
- “Een verplichting voor een werkgever om een werknemer zo snel mogelijk te ontslaan na ommekomst van de loondoorbetalingstermijn bestaat immers niet”, aldus het Hof Arnhem-Leeuwarden“;
- Het moge zo zijn dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gewraakt handelen als van MEE-ZHN, niet vindt getuigen van fatsoenlijk werkgeverschap, ongeoorloofd is het (daarmee) niet, van wanprestatie op grond van art. 7:611 BW en/of misbruik van bevoegdheid is dan ook geen sprake.”, aldus het Hof Den Haag.
Compensatie voor werkgevers
Tienduizenden werknemers zitten vandaag de dag (tegen) hun zin in een slapend dienstverband. De wetgever wil dit probleem oplossen. De wetgever heeft daarom bedacht dat werkgevers (op zijn vroegst) vanaf 1 april 2020 (met terugwerkende kracht) compensatie krijgen voor de kosten van een transitievergoeding als zij een langdurige arbeidsongeschikte werknemer ontslaan. Die compensatie is gemaximeerd op het bedrag aan transitievergoeding dat na het tijdvak van 104 weken van ziekte verschuldigd zou zijn. De wetgever hoopt daarmee dat werkgevers ook vandaag de dag al zullen overgaan tot het beëindigen van slapende dienstverbanden:
“Indien de werkgever de werknemer uiteindelijk ontslaat na een periode van een ‘slapend dienstverband’ dan zal hij de transitievergoeding moeten berekenen over de gehele duur van de arbeidsovereenkomst, maar wordt hij niet gecompenseerd voor de transitievergoeding die hij verschuldigd is over de periode dat hij het dienstverband slapend heeft gehouden.”
Veel werkgevers houden de slapende dienstverbanden van hun zieke werknemer vooralsnog echter toch in stand, onder het mom van ‘eerst zien, dan geloven’.
Het Scheidsgerecht Gezondheidszorg wijkt af van de lijn in de rechtspraak
Onlangs heeft een terminaal zieke werknemer (een medisch specialist) het Scheidsgerecht Gezondheidszorg verzocht om zijn werkgever te bevelen dat deze zijn (slapende) dienstverband, onder toezegging van een transitievergoeding van € 144.659,-, moet opzeggen wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Het Scheidsgerecht Gezondheidszorg wees het verzoek van de werknemer, in weerwil van eerder geschetste lijn in de rechtspraak, toe. Een unicum. Doorslaggevend voor het Scheidsgerecht Gezondheidszorg was (onder meer) de komende wetgeving die compensatie van de aan langdurige arbeidsongeschikte werknemers betaalde transitievergoeding (vanaf op zijn vroegst 1 april 2020) mogelijk maakt. Onder verwijzing naar die wetgeving oordeelt het Scheidsgerecht als volgt:
In het licht van dit een ander moet worden aangenomen dat de werkgever op grond van goed werkgeverschap (art. 7:711 BW) onder omstandigheden verplicht kan zijn om tot beëindiging van de slapende arbeidsovereenkomst over te gaan en, zo hij die verplichting niet nakomt, daartoe kan worden veroordeeld. Voor dat laatste bestaat in de bijzondere omstandigheden van dit geval grond. Eiser is ernstig ziek. (…). Het is aannemelijk dat hij nog maar kort heeft te leven, mogelijk slechts enkele maanden. Namens de stichting is verklaard dat zij geen reden heeft om daaraan te twijfelen. De stichting heeft geen enkel belang bij het laten voortduren van de arbeidsovereenkomst behalve het voorkomen dat zij een transitievergoeding moet betalen. Zo dit ooit een honorabel belang is geweest, is het dat thans in beginsel niet meer omdat aangenomen moet worden dat de stichting de transitievergoeding te zijner tijd volledig krijgt vergoed op grond van de Wet compensatie transitievergoeding.
(….)
Duidelijk is in ieder geval dat door stilzitten van de stichting de tijd op korte termijn zijn werk zal doen. Door de dood van eiser eindigt de arbeidsovereenkomst en is geen transitievergoeding verschuldigd. Dat maakt omgekeerd dat eiser een dringend spoedeisend belang heeft om nog voor zijn overlijden de arbeidsovereenkomst beëindigd te krijgen teneinde zijn aanspraak op een transitievergoeding geldend te kunnen maken. Dat eiser in geval van uitbetaling van de transitievergoeding daarvan niet lang zelf profijt zal hebben, doet niet af aan het uitgangspunt dat ook de blijvend arbeidsongeschikte werknemer wiens dienstverband na twee jaar wordt beëindigd aanspraak heeft op een transitievergoeding. De mogelijkheid dat daarvan vooral nagelaten betrekkingen zullen profiteren is daaraan inherent. De stichting heeft zich er nog op beroepen dat eiser dan maar op korte termijn ontbinding van de arbeidsovereenkomst in een bodemprocedure had moeten vorderen. Het is maar de vraag of eiser daartoe nog voldoende tijd rest, maar het is ook de vraag of eiser aanspraak op een transitievergoeding langs de weg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van verweerster zou kunnen verwezenlijken. Bij al het voorgaande komt dan nog dat eiser er ook een emotioneel belang bij heeft dat er in zijn laatste levensfase op korte termijn duidelijkheid komt over de afwikkeling van de arbeidsovereenkomst met een werkgever voor wie hij nagenoeg zijn hele werkzame leven heeft gewerkt.
Kortom: het Scheidsgerecht oordeelt dat de werkgever op grond van goed werkgeverschap verplicht is om op korte termijn langs de weg van opzegging de arbeidsovereenkomst te beëindigen en wel zonder inachtneming van een opzegtermijn en onder toezegging tot betaling van de transitievergoeding.
Een bijzondere en gewaagde uitspraak, die ongetwijfeld de komende tijd (in- en buiten rechte) zal worden aangehaald door werknemers met slapende dienstverbanden. De tijd zal leren of andere rechters dit arbitraal vonnis volgen.
Dit is een bijdrage van mr. Christiaan Riemens (criemens@thuispartners.nl).