Bij veel ondernemingen bestaat het bestuur niet uit één bestuurder maar uit twee of meer bestuurders. Uitgangspunt in het ondernemingsrecht is dat “het bestuur als zodanig” beslissingen neemt en ook de verantwoordelijkheid draagt voor het besturen van de onderneming. Dit principe wordt ook wel genoemd: collegialiteit van bestuur.
Wat nu als je als bestuurder merkt dat jouw medebestuurder beslissingen heeft genomen die de onderneming zwaar hebben geschaad? Wat als je ontdekt dat er door een medebestuurder informatie voor je wordt achtergehouden? Wat als bijvoorbeeld plotseling blijkt de onderneming er financieel heel slecht voor staat en dat er gevreesd moet worden voor een faillissement als er niet wordt ingegrepen?
In mijn praktijk als curator komt het met enige regelmaat voor dat er ruzie is tussen de bestuurders en dat de bestuurders elkaar verwijten maken. De bestuurders melden dan bij mij als curator dat mismanagement (of in juridische zin beter: kennelijk onbehoorlijk bestuur) van de andere bestuurder de belangrijkste oorzaak is van het faillissement.
Voor wat betreft aansprakelijkheid van de bestuurder richting de schuldeisers kan een dergelijk “hij was het, ik niet” verweer onder omstandigheden wellicht soelaas bieden, mits voorzien van een verwijzing naar de onderlinge taakverdeling. Dit geldt doorgaans echter niet voor de bestuurdersaansprakelijkheidsclaim (2:138 BW/2:248 BW) van de curator. Bij een dergelijke bestuurdersaansprakelijkheid is het bestuur aansprakelijk voor het gehele faillissementstekort. Collegialiteit van bestuur is het uitgangspunt, als medebestuurder ben je daarom doorgaans het haasje.
Slechts in uitzonderlijke situaties kan er reden zijn om een individuele bestuurder niet aansprakelijk te achten. Er moet dan sprake zijn van een zogenaamde disculpatiegrond. Het komt erop neer dat een individuele bestuurder alleen dan aan aansprakelijkheid kan ontkomen indien hij bewijst dat a) de onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur niet aan hem te wijten is én b) dat hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden.
In de rechtspraak is men terughoudend met het aannemen van een disculpatiegrond.
Zo werd in een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 april 2016 bepaald dat ondanks een zekere onderlinge taakverdeling binnen het bestuur van een bestuurder van een vennootschap mag worden verwacht dat hij zich rekenschap geeft van de feiten en omstandigheden die van belang zijn voor het in stand houden van de solvabiliteit van de vennootschap. Daarbij past een kritische opstelling van de ene bestuurder jegens de andere. Een ander oordeel zou afbreuk doen aan de collectieve verantwoordelijkheid van het bestuur voor de algemene gang van zaken van de vennootschap, waaronder het financiële beheer en de administratie.
De bestuurder die een beroep doet op disculpatie moet een actieve rol spelen en daadwerkelijk maatregelen treffen. Enkel signaleren en de medebestuurder erop aanspreken is onvoldoende. Wanneer de bestuurder het idee heeft dat hij wordt belet in het uitvoeren van zijn taak door toedoen van zijn medebestuurder(s) of dat de getroffen maatregelen onvoldoende effect hebben, dan zal hij in het ergste geval moeten aftreden.
Wanneer u als bestuurder wordt geconfronteerd met een dergelijke situatie is het zaak dat u zich bewust bent van het risico van bestuurdersaansprakelijkheid. U zult over moeten gaan tot actie. Het inroepen van assistentie door een gespecialiseerd advocaat is geen overbodige luxe.
Mocht u ooit in een dergelijke positie terechtkomen, neem contact op met onze specialist mr. drs. Rob Lemmens (rlemmens@thuispartners.nl) of 045-5719005.