Informatiegaring
Elke belastingplichtige of administratieplichtige dient op verzoek van de Belastingdienst informatie te verstrekken die van belang kan zijn voor zijn belastingheffing of die van een derde. Over de omvang van die verplichting is vaak discussie. De Belastingdienst gedraagt zich nogal eens als “Rupsje Nooitgenoeg”. Dat heeft ertoe geleid dat in artikel 52a van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen (AWR) de zogenaamde “informatiebeschikking” is ingevoerd.
Informatiebeschikking
Indien de Belastingplichtige niet aan de verzoeken om informatie van de Belastingdienst tegemoet wenst te komen, kan de Belastingdienst een zogenaamde informatiebeschikking nemen waarin de informatie wordt opgeëist. De Belastingplichtige kan dat besluit na bezwaar voorleggen aan de rechter. De rechter kan dan besluiten of en in hoeverre de verzoeken van de Belastingdienst toegewezen moeten worden. Voldoet de belastingplichtige niet aan de beslissing van de rechter, dan kan dit leiden tot de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast (art. 25, lid 3, AWR).
De Belastingdienst en kort geding
Het behoeft geen toelichting dat een procedure over een informatiebeschikking jaren kan duren, met het risico dat de belastingplichtige toch nog weigert de gevraagde informatie te verstrekken. De Belastingdienst is op zoek gegaan naar een alternatief en dat heeft hij gevonden: het kort geding voor de civiele rechter. De Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2009:BI5906) heeft beslist dat deze alternatieve weg voor de Belastingdienst open staat en geen doorkruising is van de procedure inzake de informatiebeschikking. De Belastingdienst kan dus bij dagvaarding in kort geding voor de civiele rechtbank vorderen dat bepaalde informatie moet worden overgelegd. Tevens vordert de Belastingdienst dan bij niet, niet tijdige of onjuiste nakoming een dwangsom per dag van bijvoorbeeld € 5.000 met een maximum van bijvoorbeeld € 500.000. Tussen de zitting en het oordeel van de rechter ligt gemiddeld twee weken. Een heel stuk sneller dus dan een procedure over een informatiebeschikking.
Beperkingen: bestuurlijke boete
Om een kort geding op te kunnen starten dient er sprake te zijn van een spoedeisend belang. Daaraan is overigens al snel voldaan. Ook heeft de Hoge Raad beslist (ECLI:NL:HR:2013:BZ3640) dat informatie waarvan het bestaan van de wil van de belastingplichtige afhankelijk is, die informatie wel zal moeten worden verstrekt maar met de restrictie dat die informatie slechts zal worden gebruikt ten behoeve van de belastingheffing en dus niet voor de beboeting.
Een praktijkvoorbeeld: ECLI:NL:RBMNE:2022:3121
Samengevat ging het in deze zaak om een leverancier in elektronica waarbij een belastingcontrole was opgestart. De Belastingdienst had informatie uit het buitenland ontvangen dat een negental grote buitenlandse afnemers van de belastingplichtige (voorzichtig uitgedrukt) niet “in controle” waren (vermoedelijk zogenaamde “ploffers”). Hun BTW-nummers waren bijvoorbeeld ingetrokken. De belastingplichtige leverde echter aan deze grote afnemers op basis van het nultarief voor de BTW. Of dat tarief terecht is toegepast, hangt mede af van de onderzoeksplicht van de belastingplichtige zelf en van de fiscale status van die buitenlandse afnemers. De Belastingdienst vroeg om informatie met betrekking tot alle transacties met de negen buitenlandse afnemers en het onderzoek van de belastingplichtige zelf naar die afnemers, waaronder e-mails, WhatsApp en Skypegegevens. Vertegenwoordigers van de belastingplichtige gingen in discussie met de Belastingdienst. Hun handelswijze was feitelijk gericht op tijd rekken. Uiteindelijk heeft de belastingplichtige geweigerd de gevraagde informatie te verstrekken. Het vonnis van de rechter laat niets te raden over: de gevraagde informatie kan van belang zijn voor de belastingheffing en moet daarom binnen 14 dagen worden verstrekt. Gebeurt dat niet, dan wordt de belastingplichtige een dwangsom verschuldigd van € 5.000 per dag met een maximum van € 200.000.
Commentaar
Doordat de belastingplichtige botweg weigerde de gevraagde informatie te verstrekken, lokte hij als het ware een kort geding uit! Nu loopt de belastingplichtige een serieus te nemen risico op het belopen van een dwangsom indien niet tijdig of niet of niet volledig aan het oordeel van de rechter wordt voldaan. De rechtspositie van de belastingplichtige ten opzichte van de Belastingdienst is daarmee ernstig verzwakt. Een dergelijke beslissing moet zoveel als mogelijk worden voorkomen. De ervaring leert dat tijdens de belastingcontrole in een discussie met de Belastingdienst, vaak veel “gedoe” valt te voorkomen. Informatie die sowieso moet worden verstrekt, bijvoorbeeld documentatie rondom de transacties met de afnemers, dienen ter inzage te worden gegeven. Over elektronisch opgeslagen berichten (e-mails, WhatsApp en Skypegegevens) moeten nadere afspraken worden gemaakt. Het is de Belastingdienst niet toegestaan zelf in laptops of telefoons te kijken. De informatie moet door de Belastingdienst aan de belastingplichtige worden gevraagd. Discussie kan (dan) worden gevoerd over de omvang van de gevraagde informatie. Denk bijvoorbeeld aan een beperking van het aantal zoektermen en de periode waarin moet worden gezocht. Met deze discussie is veel te winnen. Ik vrees echter dat een rechter in kort geding voor een verzoek om dergelijke beperkingen minder gevoelig zal zijn in het geval een belastingplichtige eerder alle medewerking heeft geweigerd.
De rechtspositie van de belastingplichtige ten opzichte van de Belastingdienst is ernstig verzwakt.