Inleiding
Eenieder kan zorg verlenen aan zijn of haar partner en/of familieleden op basis van een zgn. zorgovereenkomst. Op de website van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) kunt u hiervoor modelovereenkomsten downloaden. U verbindt zich dan werkzaamheden in het kader van de zorgverlening van een persoon te verlenen tegen een vaste vergoeding per maand, welke vergoeding wordt bekostigd vanuit het PGB-budget van de zorgbehoevende. Afhankelijk van uw relatie met de zorgontvanger en de wettelijke grondslag van de zorgbehoefte, kiest u een zorgovereenkomst. Deze zorgovereenkomst kunt u bijvoorbeeld overeenkomen voor de zorg van uw partner of familielid. In enkele gevallen kan er echter sprake zijn van een arbeidsovereenkomst.
Naar aanleiding van een ingediende aanvraag voor een WW-uitkering, heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) zich onlangs wederom gebogen over de vraag of de zorgovereenkomst ten behoeve van de partner of een familielid, kan worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst in de zin van de wet. In het verleden oordeelde de CRvB dat zulks, in ieder geval bij een zorgovereenkomst tussen (ex-)echtgenoten, in de regel niet aannemelijk is wegens het gewoonlijk ontbreken van de vereiste gezagsverhouding.
Jurisprudentie
De CRvB heeft zich op 13 maart 2019 uitgelaten over de volgende kwestie. Appellante heeft een WW-uitkering aangevraagd en heeft als kopie van haar arbeidsovereenkomst met haar laatste werkgever een “zorgovereenkomst met een partner of familielid” overlegd. Appellante stelt dat zij als werknemer in de zin van de wet dient te worden beschouwd nu zij voor 24 uur per week werkzaamheden bestaande uit de persoonlijke verzorging en begeleiding van haar moeder heeft uitgevoerd, tegen een AWBZ-vergoeding van € 20,00 per uur. De bewindvoerder, de broer van appellante, gaf haar de opdracht en betaalde haar salaris uit. Appellante geeft aan dat zij en de zorgbehoevende bij het sluiten van de zorgovereenkomst in de veronderstelling waren dat zij een arbeidsovereenkomst sloten. Ondanks de familierechtelijke relatie zou er wel degelijk sprake zijn geweest van een gezagsverhouding. Appellante gaf aan dat ze geen enkele mate van vrijheid en zelfstandigheid had in het uitvoeren van de werkzaamheden.
De CRvB neemt als uitgangspunt aan dat in vaste rechtspraak voor het aannemen van een arbeidsovereenkomst sprake dient te zijn van:
- een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid;
- een gezagsverhouding; en
- een verplichting tot het betalen van loon.
Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien, en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding. Daarbij is niet één enkel element beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderlinge verband worden bezien. Deze benadering staat ook wel bekend als de zgn. ‘holistische benadering’.
Het is de CRvB in bovengenoemd situatie niet gebleken dat moeder en dochter (appellante) beoogd hebben een arbeidsovereenkomst te sluiten. Essentiële onderdelen voor de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst (zoals werktijden, vakantiedagen, vakantietoeslag en afspraken rond ziekmelden) ontbreken. De feitelijke invulling van de overeenkomst is ook niet zodanig geweest dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst:
- er waren geen vaste werktijden;
- appellante wist niet of ze overwerk uitbetaald kreeg;
- het is onduidelijk of appellante vakantiedagen kon opnemen of zich kon ziekmelden;
- appellante is wel ziek geweest, doch heeft zich nooit ziek gemeld voor de uren die in de zorgovereenkomst staan vermeld;
- appellante heeft slechts sporadisch vakantiedagen opgenomen; en
- het was niet duidelijk wie appellante feitelijk opdrachten en aanwijzingen gaf.
Uit bovenstaande feiten en omstandigheden, bezien in onderlinge verband en samenhang, komt volgens de CRvB het beeld naar voren van een arbeidsrelatie die werd beheerst door de familieverhouding tussen appellante en de zorgbehoevende die in geen geval vergelijkbaar is met de arbeidsverhouding van een gewone werknemer. Van een gezagsverhouding is geen sprake geweest. De CRvB komt –weinig verwonderlijk- daarom tot het oordeel dat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst. De aanvraag van appellante op een WW-uitkering wordt aldus afgewezen.
Dit is een bijdrage van mr. Yvonne Dortant (ydortant@thuispartners.nl)