Feiten
Arts X (hierna: ‘de arts’) was vanaf 1984 werkzaam als huisarts in een eigen praktijk. Vanaf april 2007 heeft de arts als waarnemer en invaller (resp. als huisarts en forenisch arts) gewerkt. Vanaf 2008 werkt de arts in loondienst (2 dagen in de week) bij een huisartsenpraktijk in Bergen op Zoom en voor gemiddeld 0,4 Fte in dienst bij de GGZ Zeeland als forensisch arts.
Het verzoek van de arts tot herregistratie wordt door de RSG afgewezen, omdat de arts niet heeft voldaan aan de eisen heeft voldaan zoals neergelegd in het Kaderbesluit van het College voor Huisartsgeneeskunde, Verpleeghuisgeneeskunde en medische zorg voor verstandelijk gehandicapten (hierna: ‘Kaderbesluit CHVG) en het Besluit huisartsgeneeskunde, meer specifiek omdat:
- de arts in de periode van 1 april 2009 tot 1 april 2014 geen avond-, nacht- of weekenddiensten (hierna: anw-diensten) heeft verricht; en
- hij in de genoemde periode niet heeft deelgenomen aan ten minste 10 uur intercollegiale toetsing.
De rechtbank houdt het besluit van de RGS in stand. De arts gaat in hoger beroep.
Hoger beroep:
De Afdeling geeft de arts uiteindelijk gelijk. De Afdeling oordeelt dat in de Wet BIG niet is bepaald op welke wijze een registratiecommissie verzoeken om herregistratie in het specialistenregister dient te beoordelen. De Afdeling oordeelt vervolgens dat het Kaderbesluit CVHG en het Besluit huisartsgeneeskunde als privaatrechtelijke regeling geen dwingend toetsingskader bevatten voor beoordelingen van aanvragen om herregistratie als huisarts. De RGS diende, gelet op de aard van het toetsingskader, volgens de Afdeling daarom na te gaan of de nadelige gevolgen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
De Afdeling gaat vervolgens tot de belangenafweging over. Ten voordele van de arts is dat:
-de arts een groot belang heeft bij herregistratie;
-de arts bij zijn werkzaamheden als forensisch arts baat heeft gehad van zijn werkzaamheden als huisarts; en
-anw-diensten ook in een huisartsengroep, in plaats van een huisartsenpost, mogen worden verricht.
Daartegenover staat het belang dat met het oog op de kwaliteit van de medische zorg in het huisartsenregister slechts diegenen worden ingeschreven die geacht worden alle aspecten van de huisartsenzorg voldoende te beheersen en zelfstandig daartoe werkzaamheden kunnen verrichten.
De Afdeling stelt vast dat zij niet heeft kunnen vinden of en in hoeverre aan het kwaliteitsaspect afbreuk wordt gedaan doordat de arts geen anw-diensten als huisarts, maar wel een veelvoud van 25 uur aan anw-diensten als forensisch arts heeft verricht.
De Afdeling concludeert dat de RGS, gegeven het beperkt aantal anw-diensten dat de arts als huisarts diende te verrichten en het grote aantal diensten dat de arts als forensisch arts heeft verricht, in het besluit van 17 oktober 2014 niet (voldoende) heeft gemotiveerd waarom de arts wordt geacht alle aspecten van de huisartsgeneeskunde minder te beheersen dan een huisarts met een vergelijkbare ervaring die per jaar 25 uur anw-diensten zou hebben verricht.
De eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit worden door de ABRvS vernietigd. Het is nu aan de RSG om een nieuwe besluit te nemen.
Deze bijdrage is geschreven door mr. Christiaan Riemens (advocaat)