Iedere arts ziet weleens een (ernstige) ziekte over het hoofd. Soms zijn de gevolgen ernstig voor de patiënt. Maar hoe zit dat met de gevolgen voor de betreffende arts? Betekent het missen van een ziekte bijvoorbeeld automatisch een tuchtrechtelijke maatregel als een patiënt naar het tuchtcollege stapt? Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle doet driemaal uitspraak.
De feiten
De feiten lagen als volgt.
Een 61-jarige man (hierna: “klager”) bezoekt in 24 uur tijd driemaal de huisartsenpost met klachten over pijn in de schouders en armen en druk op de borst, respectievelijk toenemende pijn bij de schouder en in de nek:
- op zaterdag 9 maart 2019 omstreeks 16:00 uur (uitspraak I);
- op zondag 10 maart 2019 rond 03:00 uur (uitspraak II); en
- op zondagmorgen 10 maart 2019 omstreeks 10:00 uur (uitspraak III).
Klager is bekend met een blaastumor en hypertensie. Bij het eerste consult werd, na anamnese, lichamelijk onderzoek en bloedonderzoek, (I) de mogelijkheid van een longembolie uitgesloten en (II) spierpijn als meest waarschijnlijke diagnose gesteld. De op dat moment dienstdoende huisarts (zie uitspraak I) schreef paracetamol en omeprazol (maagtablet) voor, met het advies aan klager om voor controle terug te komen als de klachten toenemen en voor controle naar zijn eigen huisarts te gaan als de klachten onverhoopt zouden aanhouden.
Bij het tweede consult concludeerde een andere huisarts, na anamnese en lichamelijk onderzoek, dat (I) klager geen zieke indruk maakt en (II) sprake was van (niet nader omschreven) borst symptomen/klachten. Zij stelde klager gerust en schreef, voor zover nodig ibuprofen voor (zie uitspraak II). Deze huisarts beschikte over de waarneemberichten van het eerste consult.
Bij het derde consult noteerde (weer) een andere huisarts na anamnese en lichamelijk onderzoek, dat (I) een breedsprakige, niet ziek ogende, klager tot uitdrukking heeft gebracht eerst kort, maar nu continu pijn aan hals, schouders en borst te hebben en (II) niet te hebben geslapen. Deze huisarts zag evenmin indicaties voor een cardiale oorzaak van de door klager beschreven pijn(en). Deze huisarts concludeerde dat sprake was van (niet nader omschreven) pijnen in de hals, schouders en borst als waarschijnlijk gevolg van spierpijn. Omdat eerdere pijnstilling (de ibuprofen) niet had geholpen, schreef deze derde huisarts zwaardere pijnstilling (Tramadol) voor. Vervolgens heeft de derde huisarts de klager aangezegd dat de pijn waarschijnlijk twee dagen zou aanhouden. Bij toename of verergering van de klachten kon klager altijd opnieuw contact opnemen. Ook deze huisarts beschikte over de waarneemberichten van de eerdere consulten.
Twee dagen later, op 12 maart 2019, werd in het ziekenhuis vastgesteld dat klager een infarct had doorgemaakt. Een ingreep volgde. Klager heeft nu hartfalen en leeft met beperkingen.
De klacht
Klager verwijt de drie huisartsen van de huisartsenpost dat ze onvoldoende onderzoek hebben gedaan waardoor de diagnose hartinfarct is gemist.
Het oordeel van het tuchtcollege
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (“RTG”) wees de klacht van klager ten aanzien van de eerste twee huisartsen af en ten aanzien van de derde huisarts (gedeeltelijk) toe. Het RTG overwoog daartoe driemaal in algemeenheid het volgende:
“Het missen van een juiste diagnose, als daarvan sprake is, leidt echter niet per definitie tot een gegronde klacht. Een tuchtrechtelijk verwijt is eerst te maken als komt vast te staan dat de wijze waarop beklaagde tot de onjuiste diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht. Bij de beoordeling daarvan wordt rekening gehouden met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard. De wetenschap van het verdere beloop van de gezondheidsklachten van klager moet daarbij buiten beschouwing worden gelaten, omdat beklaagde die wetenschap op het moment van handelen ook niet had.”
Specifiek op de zaak en elke huisarts toegespitst overwoog het RTG het volgende:
- ten aanzien van de eerste huisarts: dat deze voldoende zorgvuldig is geweest en binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Reden waarom de klacht ten aanzien van de eerste huisarts ongegrond wordt verklaard.
- Ten aanzien van de tweede huisarts:
- dat de tweede huisarts klager direct nadat hij zich had gemeld heeft gezien;
- dat de tweede huisarts zich een eigen oordeel over de gezondheidstoestand heeft gevormd door klager over zijn klachten te bevragen en lichamelijk onderzoek te doen;
- dat, hoewel een andere inschatting mogelijk was geweest, het college het gezien het atypische beloop- en de aard van de klachten alsmede het ontbreken van alarmsignalen het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar vindt dat de tweede huisarts de juiste diagnose heeft gemist. Reden waarom ook de klacht ten aanzien van de tweede huisarts ongegrond wordt verklaard.
- Ten aanzien van de derde huisarts:
- dat de derde huisarts heeft toegelicht dat hij klager wilde beoordelen, los van de twee eerdere bezoeken aan de Huisartsenpost. Hij wilde nadrukkelijk een tunnelvisie voorkomen. Hij heeft een cardiale oorzaak verworpen omdat de klachten die klager had daarmee niet overeenkwamen en er geen enkele vegetatieve klacht was;
- dat het college van oordeel is dat de derde huisarts, ondanks de goede intenties die hij ongetwijfeld had, anders met de signalen die hij kreeg had moeten omgaan;
- dat de derde huisarts klager had moeten insturen (naar het ziekenhuis) voor nader onderzoek nu (I) klager een 61-jarige man is en bekend is met hypertensie, (II) voor de derde keer binnen 24 uur de huisartsenpost bezocht (III) met nu continu, aanhoudende, toenemende en uitstralende pijn op de borst en in de schouders waarbij adequate pijnstilling niet had geholpen waardoor (IV) de diagnose spierpijn niet (meer) voor de hand lag, ook al ontbraken andere typische symptomen van cardiale problematiek. Reden waarom de klacht ten aanzien van de derde huisarts gegrond wordt verklaard.
Kortom: de eerste twee huisartsen zijn naar het oordeel van het RTG met hun handelen gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Ten overvloede merkt het RTG daarbij op dat ook als de afloop voor een klager tragisch is, de toetsing van het handelen van die huisartsen moet plaatsvinden in het licht van wat op dat moment bekend was dan wel behoorde te zijn. Ten aanzien van de derde huisarts ligt dit anders. De derde huisarts is, zie hiervoor, naar het oordeel van het RTG niet gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening (zie hiervoor onder 3). Aangezien het om lastige problematiek in de huisartsenpraktijk ging en de derde huisarts (a) zijn verantwoordelijkheid heeft genomen, (b) er blijk van heeft gegeven de onjuistheid van zijn handelen in te zien, (c) zich toetsbaar heeft opgesteld, (d) het gebeurde ter lering heeft besproken met collega’s in zijn huisartsengroep (Hagro) en intervisiegroep en (e) zijn kennis en vaardigheden onder de loep heeft genomen door op dit gebied relevante cursussen te volgen, volstaat het RTG met de lichte maatregel van waarschuwing.
Bovenstaande uitspraken leren ons dat een gemiste diagnose zeker niet altijd hoeft te betekenen dat een arts automatisch een tuchtrechtelijke maatregel krijgt opgelegd. Artsenwerk blijft immers mensenwerk. Iedere arts maakt wel eens een fout en soms zelfs een ernstige fout. Vaste tuchtrechtspraak is, mits volgens de regelen van de kunst/lege artis wordt gehandeld (dat wil zeggen dat de arts zich heeft gehouden aan de richtlijnen, protocollen en de gebruikelijke gedragsregels die voor zijn of haar vakgebied zijn ontwikkeld), dat een gemiste diagnose een arts niet op voorhand te verwijten valt. Mocht onverhoopt niet lege artis zijn gehandeld, dan is het raadzaam voor een arts om een toetsbare opstelling te hanteren, verantwoordelijkheid te nemen en maatregelen te treffen teneinde herhaling te voorkomen.
Dit is een bijdrage van mr. Christiaan Riemens (criemens@thuispartners.nl)