Inleiding
Met een nieuwe opleving van covid-19 komen steeds meer maatregelen terug. Het aanhouden van 1,5 meter afstand, de mondkapjesplicht en de thuiswerkverplichting behoren weer tot het vaste repertoire. Dit alles om de gezondheidszorg (en met name de IC) zoveel mogelijk te ontlasten. Het is echter van zeer groot belang (wellicht juist in deze tijden) dat patiënten die ziek zijn, juist worden gediagnosticeerd. Een fysiek consult met een arts is in sommige gevallen echter niet mogelijk of haalbaar. Hoe dit op te lossen? In deze bijdrage wordt stilgestaan bij de praktijk van de video- en telefonische consulten.
Praktijk en standpunt KNMG
Sinds de uitbraak van het covid-19 virus zijn dokters en artsen genoodzaakt om voldoende maatregelen in acht te nemen. Dat betekent ook de 1,5 meter regel in acht nemen. Om daaraan gehoor te geven zijn veel artsen overgegaan op het invoeren van videoconsulten. Om deze reden heeft KNMG een handreiking uitbracht over videoconsulten en hoe hiermee moet worden omgegaan. Zo is niet ieder consult geschikt om middels videobellen doorgang te laten vinden (bijv. consulten waarbij lichamelijk onderzoek moet worden verricht of indien de patiënt niet de nodige technologische vaardigheden heeft om een videoverbinding tot stand te laten komen). Daarnaast is het van belang dat de privacy van de patiënt wordt gewaarborgd. Niet elke applicatie is daarom geschikt om een videoconsult mee te verrichten. De voorkeur gaat overigens altijd uit naar fysieke consulten indien mogelijk.
Jurisprudentie
Om het spanningsveld tussen het leveren van goede zorg en gebruikmaking van deze moderne technieken te beschrijven, zal een recente uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege Zwolle worden besproken.[1]
Het gaat hier om een zieke werknemer die een consult heeft met de bedrijfsarts. De werknemer (die reeds 15 jaar in dienst was) kreeg op 6 oktober 2020 te horen dat zijn dienstverband binnen drie maanden zou eindigen. Een maand na deze mededeling meldt de werknemer zich ziek en heeft enkele dagen later een eerste telefonisch consult met de bedrijfsarts op 13 november 2020. De bedrijfsarts heeft in de opgestelde rapportage aangegeven dat de werknemer per 20 november 2020 weer aan de slag zou kunnen, omdat van ziekte geen sprake is. Op 17 november 2020 maakt de werknemer echter via een Whatsapp-bericht kenbaar dat hij niet zeker is over zijn mogelijkheid om weer terug aan het werk te kunnen. De bedrijfsarts geeft aan dat na 20 november in ieder geval geen sprake meer is van ziekte, maar dat het conflict juridisch opgelost zal moeten worden. Op 23 november 2020 meldt de werknemer zich echter weer ziek, en laat vervolgens aan de bedrijfsarts weten dat hij ziek is via een Whatsapp-bericht. De werknemer geeft tevens aan dat hij inmiddels slaapmedicatie heeft gekregen van hij huisarts, waarop de bedrijfsarts reageert dat dat niet automatisch betekent dat er sprake is van ziekte. Werknemer dient vervolgens een klacht in tegen de bedrijfsarts. De klacht is tweeledig: (i) de bedrijfsarts heeft na een kort telefonisch gesprek besloten dat de werknemer weer aan het werk kon, zonder zijn klachten serieus te nemen en (ii) dat de bedrijfsarts de ziekmelding op 23 november 2020 van werknemer weer niet serieus nam. De werknemer had een veel te hoge bloeddruk, die door de huisarts was geconstateerd en had slaapmedicatie voorgeschreven gekregen. Er is niets met zijn kwalen gedaan. Er heeft niet eens een fysiek consult plaatsgevonden. De werknemer acht de bedrijfsarts bevooroordeeld omdat hij uitging van alleen een arbeidsconflict. Hij twijfelt over de onafhankelijkheid van de bedrijfsarts en de dossiervorming was veel te mager. Dat bleek toen het UWV het dossier opvroeg. Er was feitelijk geen dossier omdat het onderzoek te summier was.
Oordeel Regionaal Tuchtcollege
Het Tuchtcollege constateert dat het telefonische consult een magere basis biedt om een diagnose op te steunen. Het Whatsapp-contact kan echter niet worden gezien als een volwaardig consult. Dit contact bood onvoldoende ruimte voor de werknemer om zijn verhaal te doen en voor de bedrijfsarts om zich een adequaat beeld te vormen van de werknemer en zijn gezondheid op dat moment en om daarop zijn oordeel te vormen. Er zijn geen verdiepende vragen gesteld, ook niet over eventuele belemmerende factoren. De bedrijfsarts heeft daar desondanks toch een formeel advies over uitgebracht. Het had verder op de weg van de bedrijfsarts gelegen om nader onderzoek te doen naar het consult bij de huisarts. Tevens constateert het Tuchtcollege dat de dossiervorming inderdaad te mager is geweest. De klachten van de werknemer zijn dus gegrond.
Conclusie
Uit bovenstaande informatie en de besproken uitspraak kan worden afgeleid dat technologische middelen een goede toevoeging zijn aan de toolkit van de medische professional. Ook na corona zal het videoconsult (waarschijnlijk) een vaste plaats krijgen in de praktijkvoering. Het blijft echter van essentieel belang om de belangen van de patiënt in het achterhoofd te houden en hem de mogelijkheid te geven zijn verhaal te doen, fysieke besprekingen in te plannen indien deze nodig zijn en om de dossiervorming goed op orde te brengen én houden!
Deze bijdrage is geschreven door mr. Robert Janssen. Heeft u vragen over dossiervorming bij digitale consulten? Neem dan contact op met één van onze gezondheidsrechtspecialisten.
[1] Regionaal Tuchtcollege Zwolle 29 oktober 2021, ECLI:NL:TGZRZWO:2021:95.
Krijgt het videoconsult een vaste plek in de toolkit van de medisch professional?