Twee tuchtrechters oordelen over het handelen van huisartsen, die ieder voor zich betrokken raakten bij de echtscheidingsproblematiek van hun patiënt(en). De ene huisarts kreeg een waarschuwing, naar aanleiding van een klacht van de ex-echtgenoot, omdat zij zich te veel had laten beïnvloeden door de versie van het verhaal van haar vrouwelijke patiënte. De andere huisarts kreeg een klacht van haar (ex)patiënte, omdat zij zich te weinig zou hebben aangetrokken van een vraag om hulp tegen de ex-echtgenoot. Deze klacht werd afgewezen. Mr. Fokje Kuiper vertelt u er meer over.
Het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle heeft op 21 april jl.[1] een waarschuwing opgelegd aan een huisarts, omdat door haar opgestelde verslaglegging – waar inhoudelijk ook het nodige op viel aan te merken – onbedoeld als bewijsmateriaal opdook in een familierechtelijke procedure. De procedure werd gevoerd door de ouders van een 6-jarig meisje, waarvan de moeder patiënte was bij de huisarts in kwestie. De vader was geen patiënt. Hij diende een klacht in tegen de huisarts, omdat hij vond dat zij zich tegenover hem niet heeft gehouden aan de regels van een zorgvuldige beroepsuitoefening. Het tuchtcollege is dit met hem eens.
De huisarts had zich verweerd op grond van het argument dat de verslaglegging was opgesteld ten behoeve van haar eigen dossier en niet bestemd voor gebruik in een gerechtelijke procedure. Ook voerde zij aan dat zij in het stuk geen uitspraak heeft gedaan over het (recht op) gezag. Zij zou alleen de feiten hebben weergegeven. Het tuchtcollege oordeelt dat de huisarts desalniettemin tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Op verzoek van de gezinsvoogd had de huisarts een “schriftelijke samenvatting” gemaakt over de angstproblematiek bij de moeder. In die samenvatting had de huisarts uitspraken gedaan over een veronderstelde persoonlijkheidsstoornis bij de vader, waarbij zij zich had gebaseerd op een brief uit 2010, die was gericht aan de behandelend psychiater van de vader. Deze brief was “kennelijk op initiatief van de moeder” door een voorganger van de huisarts in het medisch dossier van de moeder opgenomen. De huisarts had zelf nimmer met de vader gesproken, behalve de keren dat hij medische gegevens over zijn dochtertje bij haar had opgevraagd.
Hoewel de samenvatting uiteindelijk niet aan de gezinsvoogd werd verstrekt, werd deze wel als apart bestand opgeslagen in het medisch dossier van de moeder. Toen de moeder om een afschrift van haar medisch dossier vroeg, ontving zij ook deze -niet voor haar bestemde – schriftelijke samenvatting. Van deze “bijvangst” werd dankbaar gebruik gemaakt door de moeder, die haar advocaat het stuk in de gezagprocedure liet overleggen.
Het tuchtcollege is van oordeel dat het handelen van deze huisarts niet binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven en wel op drie verschillende onderdelen:
- Bij een verzoek om een afschrift uit een medisch dossier is de arts verantwoordelijk van het “schonen”van het dossier. Duidelijk is dat het dossier van de moeder voor de afgifte niet is ingezien en dat geen beoordeling heeft plaatsgevonden van wat wel en wat niet tot het dossier behoort of wat persoonlijke aantekeningen zijn;
- De brief uit 2010 was niet aan de huisarts gericht en had geen betrekking op de moeder, zodat het voor de huisarts zonder meer duidelijk moet zijn geweest dat de informatie uit die brief niet voor haar bestemd was en dat zij daarvan geen kennis had mogen nemen;
- Bij haar uitspraken over de vermeende persoonlijkheidsstoornis bij de vader heeft de huisarts zich enkel gebaseerd op een 5 jaar oude brief, zonder de inhoud daarvan te verifiëren en zonder dat zij de vader daarover heeft gesproken of gezien.
Samenvattend overwoog het tuchtcollege dat zij wilde aannemen dat de huisarts goede bedoelingen heeft gehad, maar dat zij zich als behandelaar van de moeder waarschijnlijk te veel heeft laten beïnvloeden door moeders versie van het verhaal en als gevolg daarvan niet zuiver is gebleven in haar eigen taakuitoefening.
Ongeveer een jaar eerder, op 1 maart 2016[2], moest het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag oordelen over een klacht, die in zekere zin het spiegelbeeld vormt van deze casus. Hier had de (ex)patiënte van een huisarts een klacht ingediend, omdat zij van mening was dat de huisarts te weinig zou hebben gedaan naar aanleiding van klaagsters vermoeden dat haar ex-echtgenoot een persoonlijkheidsstoornis had met misbruik van haar en de kinderen tot gevolg. Deze klacht werd afgewezen, omdat de huisarts zich de echtscheidingsproblematiek wel degelijk had aangetrokken. Zo had zij onder meer gesproken met de family coach, intervisiegesprekken hierover gehad met collega’s en de praktijkondersteuner GGZ bij klaagsters problemen betrokken. Ook had de huisarts contact opgenomen met de behandelaar van de ex-echtgenoot, maar zij had geweigerd hierover verdere informatie met klaagster te delen. Het tuchtcollege oordeelde dat de arts dit ook niet mocht, omdat dit in strijd zou zijn met haar medisch beroepsgeheim t.o.v. de ex-echtgenoot, die immers ook haar patiënt was.
Uit deze uitspraken blijkt hoe moeilijk het soms is voor een huisarts om buiten de vuurlinie van een (v)echtscheiding te blijven.