Een verstoorde relatie tussen zorginstelling en de medisch vertegenwoordiger van een wilsonbekwame meerderjarige kan er toe leiden dat de rechter bij het instellen van een mentorschap gegronde redenen aanwezig acht om, in afwijking van de wettelijke voorkeursregeling, een professioneel mentor te benoemen. Dit volgt uit een recent arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 28 november 2017. Het gerechtshof Den Bosch oordeelde op 2 november 2017 het hoger beroep van de (voormalig) medisch vertegenwoordiger tegen de benoeming van een professioneel mentor niet-ontvankelijk. Fokje Kuiper licht beide arresten toe.
Medisch vertegenwoordiger
Wanneer de wilsonbekwame meerderjarige geen curator of mentor heeft, zal de hulpverlener zijn verplichtingen uit de geneeskundige behandelingsovereenkomst in beginsel moeten nakomen jegens een van de personen genoemd in artikel 7:465 lid 3 BW. Dat zijn achtereenvolgens: de persoon die daartoe schriftelijk door de patiënt is gemachtigd, de echtgenoot of andere levensgezel van de patiënt of een ouder, kind, broer of zus van de patiënt. Een soortgelijke regeling is voor de zorgverlener opgenomen in hoofdstuk 8 van de Wet langdurige zorg.
Eigen verantwoordelijkheid hulp/zorgverlener
De hulp/zorgverlener zal tegenover de medisch vertegenwoordiger invulling moeten geven aan de verplichtingen die voortvloeien uit goed hulp/zorgverlenerschap. Dat wil echter niet zeggen dat de hulp/zorgverlener zich in alle gevallen door de wensen van de vertegenwoordiger moet laten leiden. De hulp/zorgverlener houdt te allen tijde een eigen verantwoordelijkheid, die er in uitzonderlijke gevallen zelfs toe kan leiden dat de wil van de vertegenwoordiger opzij wordt gezet. Dit is vastgelegd in artikel 7:465 lid 4 BW resp. artikel 8.1.2 lid 2 Wlz. Dat dit in de praktijk tot meningsverschillen of zelfs conflicten tussen hulpverlener/zorginstelling en vertegenwoordiger kan leiden, is niet moeilijk voor te stellen.
Verstoorde verhoudingen
In het geval waarover het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 november jl. moest oordelen, waren de verhoudingen tussen de medewerkers van de zorginstelling waar betrokkene verbleef en haar zoon, die als medisch vertegenwoordiger optrad, ernstig verstoord geraakt. Partijen bleken een verschillende visie te hebben over de zorg die betrokkene nodig heeft, waardoor niet alleen samenwerkingsproblemen ontstonden doch ook problemen op het gebied van de communicatie. De zorginstelling diende bij de kantonrechter een verzoek in tot benoeming van een professioneel mentor. De kantonrechter wees het verzoek toe, waarop de zoon van betrokkene in hoger beroep ging. Zijn enige grief was dat hij zelf tot mentor wilde worden benoemd.
Gegronde redenen om af te wijken van voorkeursregeling
De rechter die een mentorschap instelt, dient bij de benoeming van een mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene te volgen. Heeft de betrokken geen voorkeur geuit, dan benoemt de rechter bij voorkeur een van de personen genoemd in artikel 1:452 lid 4 BW tot mentor. Dit zijn dezelfde personen die als medisch vertegenwoordiger kunnen optreden. Omdat betrokkene in kwestie geen echtgenoot had, zou de zoon volgens de wettelijke voorkeursregeling in aanmerking moeten komen om tot mentor te worden benoemd. Het gerechtshof zag in de verstoorde verhoudingen tussen zorginstelling en de zoon alsmede de negatieve invloed daarvan op betrokkene echter gegronde redenen om af te wijken van de voorkeursregeling. De benoeming van de professioneel mentor werd bekrachtigd.
Hoger beroep tegen benoeming professioneel mentor niet-ontvankelijk
In een soortgelijke casus oordeelde het gerechtshof Den Bosch op 2 november jl. dat het hoger beroep van de zus en medisch vertegenwoordiger van betrokkene tegen de benoeming van een professioneel mentor niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De kantonrechter had het verzoek van de zus om zelf tot mentor te worden benoemd afgewezen, omdat tussen haar en de zorginstelling een onwerkbare situatie was ontstaan vanwege voortdurende meningsverschillen over de aan betrokkene te verlenen zorg. Appellante voerde in hoger beroep aan dat de kantonrechter niet van de voorkeursregeling had mogen afwijken, omdat zij niet alleen de vertrouwenspersoon en het enige familielid van betrokkene is, maar ook haar bewindvoerder en medisch vertegenwoordiger. Het gerechtshof kwam echter niet tot een inhoudelijke beoordeling van deze argumenten, omdat appellante volgens het hof niet als belanghebbende is aan te merken.
Medisch vertegenwoordiger geen belanghebbende
De door appellante aangevoerde omstandigheden zien volgens het gerechtshof uitsluitend op het belang van betrokkene. De benoeming van de mentor heeft niet rechtstreeks betrekking op de rechten en plichten van appellante zelf, zodat zij niet als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv kan worden aangemerkt. Ook kan appellante niet als belanghebbende in de zin van het tweede lid van artikel 798 Rv worden aangemerkt. Het gerechtshof is, mede gelet op de wetsgeschiedenis op dit punt, van oordeel dat de uitbreiding van het begrip belanghebbende van artikel 798 lid 2 Rv slechts van toepassing is op de instelling of opheffing van het mentorschap. In deze appelprocedure stond slechts de benoeming van de persoon van de mentor ter discussie. Zelfs het feit dat appellante reeds in eerste aanleg een verzoek om tot mentor te worden benoemd had ingediend, mocht haar niet baten. Het gerechtshof oordeelde dat het voorstellen van een mentor niet als een (onderdeel van) het verzoek tot instellen van een mentorschap valt te beschouwen. Appellante werd met andere woorden niet aangemerkt als verzoeker in de zin van artikel 358 lid 2 Rv.
Deze bijdrage werd geschreven door: mr. Fokje Kuiper, fkuiper@thuispartners.nl.