Afgelopen januari is een nieuwe KNMG-richtlijn verschenen over het niet-aangaan of beëindigen van de geneeskundige behandelingsovereenkomst.[1] In deze richtlijn staat centraal met welke factoren de arts rekening moet houden bij het opzeggen of niet-aangaan van een geneeskundige behandelingsovereenkomst. De richtlijn geeft hierbij ook handvatten voor de praktijk.
Opzeggen behandelingsovereenkomst
Een behandelingsovereenkomst mag niet zomaar door een arts worden opgezegd. Daarvoor dienen gewichtige redenen te bestaan (zie art. 7:460 BW).[2] Wat precies als zwaarwichtige reden heeft te gelden is niet gelimiteerd door de wetgever, maar is (mede) door tuchtrechtelijke jurisprudentie ingekleurd. De vijf meest voorkomende gewichtige redenen zijn:
- De aard en/of omvang van de hulpvraag wijzigt wezenlijk en gaat de expertise of de mogelijkheden van de arts te buiten;
- De patiënt vertoont zeer onheus of agressief gedrag;
- De arts heeft een ernstig conflict met de patiënt en/of de patiënt wil niet meewerken aan de behandeling;
- De patiënt weigert voortdurend de rekening te betalen;
- De arts heeft een aanzienlijk belang bij het beëindigen van de behandelingsovereenkomst.
Wanneer de arts besluit om tot beëindiging over te gaan, dient hij zich te houden aan de hierbij geldende zorgvuldigheidseisen, welke tevens zijn opgenomen in de KNMG-richtlijn. De achterliggende gedachte bij het hanteren van deze strenge zorgvuldigheidseisen is gelegen in de afhankelijke positie waarin de patiënt zich bevindt. Deze is namelijk voor zijn gezondheid afhankelijk van zorg die door de arts wordt geleverd. Een beëindiging van deze zorgrelatie die niet door de patiënt wordt geïnitieerd moet daarom aan hoge zorgvuldigheidseisen voldoen.
Bespreking van een casus: RTG Zwolle 14 januari 2020
Ter illustratie van de vernieuwde richtlijn wordt een inmiddels afgehandelde zaak besproken, waarbij wordt bezien of op basis van de vernieuwde richtlijn tot een andere uitkomst zou worden gekomen. De casus is als volgt: een patiënte is vanaf 2010 in behandeling bij een neuroloog. In 2005 is zij getroffen door een beroerte. Tijdens het behandeltraject zoekt deze patiënte meermaals advies van externe specialisten en neurologen. In 2016 wordt uiteindelijk de diagnose MS door de behandelend neuroloog gesteld. Naar mening van patiënte en haar echtgenoot had deze diagnose al in een veel eerder stadium gesteld moeten worden. Tijdens dit gesprek lopen de gemoederen hoog op en dreigt de echtgenoot van de patiënte met het indienen van een klacht tegen de neuroloog. Daarop verbreekt de neuroloog onmiddellijk de behandelrelatie. Een tuchtklacht wordt ingediend en de tuchtcommissie oordeelt dat de neuroloog inderdaad niet zomaar had mogen overgaan tot beëindiging van de behandelrelatie. Het oordeel van de tuchtcommissie is met name gelegen in het feit dat er (1) geen reden was om de behandelrelatie te beëindigen en (2) de neuroloog zich niet heeft gehouden aan de zorgvuldigheidseisen die aan hem werden gesteld bij de beëindiging van de behandelovereenkomst.
De neuroloog had dus niet eens tot een beëindiging van de behandelrelatie mogen komen. De tuchtcommissie acht in dit kader beslissend dat het niet dat patiënte zelf, maar haar echtgenoot was die zich onheus en/of agressief gedroeg. Er was dus geen sprake van een situatie waarin de patiënt zich onheus en/of agressief gedroeg, zodat de arts de behandelrelatie niet had mogen beëindigen.
Andere uitkomst onder nieuwe KNMG-richtlijn?
Onder nieuwe richtlijn is duidelijk(er) uiteengezet hoe moet worden omgegaan met onheus gedrag van (familieleden/vertegenwoordigers van) de patiënt.
Ten eerste wordt van de arts verwacht dat hij incidenteel ongepast gedrag moet kunnen opvangen en dulden. Een eenmalige onheuse uitlating is naar het oordeel van de tuchtcommissie niet van voldoende gewicht om een behandelrelatie te verbreken. Een arts zal altijd moeten proberen of herstel van de behandelrelatie mogelijk is. Pas wanneer hij hiertoe meerdere pogingen heeft gedaan die niet tot succes hebben geleid, zal hij de behandelovereenkomst mogen opzeggen. In dit geval was er sprake van een eenmalig conflict waarbij de spanningen hoog op liepen en waarbij de arts zich naar eigen zeggen geïntimideerd voelde. Het voeren van een gesprek met de patiënte en haar echtgenoot zou een meer passende reactie van de neuroloog zijn geweest om zo de behandelrelatie (wellicht) te kunnen herstellen.
Ten tweede moet een arts met name voorzichtig zijn bij het beëindigen van een overeenkomst vanwege het gedrag van een familielid of vertegenwoordiger van de patiënt. De patiënt mag namelijk niet de dupe worden van het gedrag van diens familie en/of vertegenwoordiger. Indien de opstelling van een familielid en/of vertegenwoordiger de zorg voor de patiënt ernstig bemoeilijkt kan er grond bestaan om de behandelingsovereenkomst wél te beëindigen. Daarvan was in dit geval geen sprake, de behandeling is namelijk direct na de aanvaring stopgezet zodat het niet duidelijk is geworden of verdere behandeling nog mogelijk was.
Conclusie
Al met al lijkt met de vernieuwing van de KNMG-richtlijn niet veel nieuws onder de zon beoogd. De maatstaf voor het beëindigen van behandelingsovereenkomst blijft erg hoog voor de arts. Centraal in deze richtlijn staan (1) het beschermen van de afhankelijke positie van de patiënt en (2) het aanmoedigen van contact tussen arts en patiënt ingeval van conflicten.
Dit artikel is geschreven door mr. Robert Janssen, Sectie Gezondheidsrecht (rjanssen@thuispartners.nl). U kunt rechtstreeks contact met mr. Janssen opnemen bij eventuele gezondheidsrechtelijke vragen.
[1] KNMG-richtlijn ‘Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst’, KNMG, 2021.
[2] De patiënt kan de behandelingsovereenkomst te allen tijde opzeggen, aangezien het aangaan van de overeenkomst berust op diens toestemming. Deze toestemming kan de patiënt op ieder moment weer intrekken zodat de behandelingsovereenkomst wordt beëindigd.