Wie mag klagen over mogelijk financieel misbruik door een verpleegkundige?

12 augustus, 2020

Het erfrecht (artikel 4:59 BW) bepaalt dat BIG-geregistreerde personen, die de erflater gedurende de ziekte waaraan hij is overleden hebben behandeld, niets mogen erven wanneer het testament is opgemaakt in de periode waarin de zorg werd gegeven. Strekking van deze bepaling is het voorkomen van bevoordeling van categorieën van personen die, aangezien zij in nauw contact staan met de zieke, misbruik kunnen maken van hun positie. Bij de zorg voor zieken kunnen ook organisaties voor thuiszorg of vrijwilligershulp betrokken zijn. Dit soort organisaties kent vaak een gedragscode, die bepaalt dat schenkingen of erfenissen niet geaccepteerd mogen worden. In een tuchtrecht zaak uit 2019 kwam aan de orde wie hierover een klacht kan indienen.

Bij beslissing van 1 maart 2019 heeft het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (“RTG”) te Zwolle aan een verpleegkundige de maatregel van schorsing voor de duur van 3 maanden opgelegd. De verpleegkundige werd onder meer verweten in strijd met de Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden schenkingen en giften van betrokkene te hebben aangenomen en deze daartoe te hebben gestimuleerd, in strijd met artikel 4:59 lid 1 BW diens erfenis te hebben aanvaard en misbruik te hebben gemaakt van de kwetsbaarheid van betrokkene en zijn grote behoefte aan aandacht en genegenheid na het overlijden van zijn vrouw. De klacht werd ingediend door een neef en nicht van de echtgenote van de overledene, die in een eerder (levens)testament als erfgenaam respectievelijk gevolmachtigden van de overledene waren aangewezen.

Ontvankelijk?

Op grond van artikel 65 lid 1 onder a van de Wet BIG kan een tuchtzaak enkel aanhangig worden gemaakt door een rechtstreeks belanghebbende. Daaronder valt in ieder geval de patiënt zelf. Is de patiënt overleden, dan kunnen diens wettelijk vertegenwoordigers, naaste betrekkingen of nabestaanden klachtgerechtigd zijn, indien en voor zover zij kunnen worden geacht de wil van de overleden patiënt te vertegenwoordigen. Voor het antwoord op de vraag aan wie een dergelijk afgeleid klachtrecht toekomt, wordt aansluiting gezocht bij de vertegenwoordiger bedoeld in artikel 7:465 lid 3 BW. Dit artikel verschaft een rangorde van personen jegens wie de hulpverlener de verplichtingen uit de WGBO dient na te komen, ingeval van een wilsonbekwame, meerderjarige patiënt. Achtereenvolgens worden genoemd: de curator of mentor, de schriftelijk gemachtigde, de echtgenoot/geregistreerd partner/levensgezel van de patiënt, de ouder(s), kind, broer of zus van de patiënt. Neven en nichten – laat staan “aangetrouwde” neven en nichten – komen in dit rijtje niet voor. Sterker nog, op grond van de in artikel 7:465 lid 3 BW voorgeschreven rangorde, is het de verpleegkundige aan wie als schriftelijk gevolmachtigde een afgeleid klachtrecht zou kunnen toekomen.

RTG: ja, de klacht richt zich nu juist tegen het handelen dat heeft geleid tot het opstellen van het nieuwe (levens)testament

Het RTG komt echter tot de tegenovergestelde conclusie. Het college overweegt dat het eerdere (levens)testament – waarin neef en nicht nog als gemachtigden waren aangewezen – weliswaar is herroepen, maar dat dit in dit geval niet tot het oordeel leidt dat zij niet klachtgerechtigd zijn. Als doorslaggevend wordt aangemerkt dat de klacht nu juist is gericht tegen het handelen van de verpleegkundige, dat heeft geleid tot het opstellen van het nieuwe (levens)testament. Het RTG grijpt dus terug naar het vorige testament om klagers als klachtgerechtigd te kunnen aanmerken. Daarnaast vindt het RTG dat klagers behoren tot de groep van de “meest nabije nabestaanden” en dat zij (ook) om die reden een afgeleid klachtrecht hebben.

CTG: nee, neef en nicht kunnen niet worden geacht de wil van de overledene te vertegenwoordigen

In hoger beroep maakt het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (“CTG”) korte metten met deze nogal ongewone redenering van het RTG. Klagers worden alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Het CTG benadert de ontvankelijkheidsvraag daarbij vanuit een geheel andere invalshoek. Volgens vaste jurisprudentie is het niet de taak van de tuchtrechter om ambtshalve te onderzoeken of klagers de wil van de overleden patiënt vertegenwoordigen. Naar het oordeel van het CTG is in dit geval echter sprake van bijzondere omstandigheden, omdat betrokkene 6 maanden voor zijn overlijden zowel zijn testament als zijn levenstestament heeft gewijzigd. Ervan uitgaande dat de notaris bij het verlijden van deze aktes heeft beoordeeld of de testateur tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat was, moet worden aangenomen dat betrokkene wilsbekwaam was. Voorts is niet gebleken dat betrokkene na het wijzigen van zijn testament en levenstestament van gedachten is veranderd. Volgens het CTG kunnen klagers daarom niet langer worden geacht de wil van de overledene te vertegenwoordigen en komt aan hen geen afgeleid klachtrecht toe.

Geen naaste betrekkingen of nabestaanden

Het CTG gaat niet in op de vraag of de neef en nicht überhaupt wel zijn aan te merken als “naaste betrekking” van de overledene. Wordt deze vraag ontkennend beantwoord, dan komt men niet toe aan de vraag of klagers bij het indienen van hun klacht de wil van de overleden patiënt hebben vertegenwoordigd, zo merkt een juridisch annotator bij deze uitspraak op. Onder “naaste betrekkingen” worden verstaan personen uit de directe omgeving van diegene die hulp behoeft en tot wie hij in een nauwe relatie staat. Het gaat om personen met wie de betrokkene samenleeft, niet per se om bloed- of aanverwanten. Daarnaast wijst voornoemde annotator er op dat neef en nicht geen nabestaanden zijn in de zin van de Wkkgz. Ook in dat opzicht heeft het RTG dus de plank misgeslagen. De vraag doemt op waarom het RTG zoveel moeite heeft gedaan om toch tot een ontvankelijkheid van de klacht te kunnen komen. Dit zal alles te maken hebben met de feiten die tot de klacht hebben geleid.

Professionele grenzen overschreden?

Betrokkene heeft de verpleegkundige leren kennen tijdens een vakantie, die werd georganiseerd door een organisatie die zich richt op patiënten en hun mantelzorgers. Eind 2016/begin 2017 was de verpleegkundige als vrijwilligster betrokken bij de groep waarvan betrokkene en zijn dementerende echtgenote deel uitmaakten. Na deze reis hebben betrokkene en de verpleegkundige contact gehouden, welk contact na het overlijden van de echtgenote is geïntensiveerd. In die periode heeft betrokkene een aantal zaken voor de verpleegkundige betaald, waaronder meubilair, een laptop en kleding. Ook heeft hij haar een bedrag van € 43.500,- geschonken. Op 5 december 2017 heeft betrokkene zijn testament en levenstestament gewijzigd ten gunste van de verpleegkundige. Eind 2017/begin 2018 nam betrokkene opnieuw deel aan een georganiseerde vakantie, waarbij de verpleegkundige als zorgcoördinator was betrokken en een verpleegkundige rol vervulde. Op 12 april 2018 is betrokkene opgenomen in het ziekenhuis, waar de verpleegkundige hem 4 keer heeft bezocht. Op 19 mei 2018 is betrokkene overleden.

Op basis van deze feiten is het RTG van oordeel dat verweerster de professionele grenzen, die zij als verpleegkundige in acht behoorde te nemen, heeft overschreden. Verweerster heeft door het in ontvangst nemen van cadeaus en giften, alsmede door het aanvaarden van de nalatenschap, schenkingen aanvaard die een veel hogere waarde hebben dan een symbolisch gebaar van dank, aldus het RTG. Door het aanvaarden van de volmacht is verweerster financiële banden met betrokkene aangegaan en heeft zij bovendien zijn naaste betrekkingen buiten spel gezet.

Rol Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd

Het CTG komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling. In een overweging ten overvloede wijst het CTG er op dat in een geval als dit een inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd op grond van artikel 65 lid 1 onder d Wet BIG mogelijk wel gerechtigd is om een klacht in te dienen. De inspecteur zal zich daarbij volgens het College moeten beraden op de vraag of sprake was van een behandelrelatie tussen de verpleegkundige en de echtgenote dan wel betrokkene zelf. De vraag of het testament waarbij de verpleegkundige tot erfgenaam is benoemd vernietigbaar is, zal aan de civiele rechter moeten worden voorgelegd.

Dit is een bijdrage van mr. Fokje Kuiper (fkuiper@thuispartners.nl)

Was dit artikel nuttig?

Wij bespreken graag uw persoonlijke situatie tijdens een vrijblijvende kennismaking met een voor uw situatie relevante specialist.

Een van onze adviseurs neemt binnen uiterlijk één werkdag contact met u op om samen een afspraak in te plannen